leidenmedievalistsblog

Was een Leuvense kanunnik een vroege lezer van Spiegel historiael en Van den vos Reynaerde? Heverlee, Archief van de Abdij van Park, VIIIB20/120 (detail). © MMFC

Was een Leuvense kanunnik een vroege lezer van Spiegel historiael en Van den vos Reynaerde?

Op een perkamenten blad in het archief van de Abdij van Park staan verschillende pennenproeven. Onderzoek van Laurent Breeus-Loos en mezelf toonde aan dat twee van deze pennenproeven receptiesporen zijn van twee belangrijke werken uit de Middelnederlandse literatuur.

Abdij van t Park te Leuven
De abdij vandaag. © Rien Bouw

Het fragment VIIIB20/120 uit Abdij van Park te Heverlee bij Leuven is een perkamenten blad van 151 op 88 mm, dat langs een kant beschreven is. Op een later tijdstip is het blad besnoeid, met tekstverlies tot gevolg. Op het fragment staan verschillende tekstjes naast en over elkaar heen geschreven. Het zijn pennenproeven of probationes pennae, een aantal woorden of zinnen dat een kopiist neerschreef om zijn ganzenveer te testen, alvorens verder te schrijven. De inhoud van pennenproeven sluit niet noodzakelijk aan bij de inhoud van het handschrift waar ze instaan maar kan afkomstig zijn uit de bredere leefwereld van de kopiist: iets dat hij of zij eerder gelezen of gehoord had, en de moeite waard vond om op te schrijven. Juist daarom zijn pennenproeven zo interessant: ze kunnen een inkijk bieden in de leefwereld van de kopiist. In totaal staan er op dit fragment een tiental pennenproeven, of delen van pennenproeven, in rode en zwarte inkt. Vijf van de zeven leesbare pennenproeven zijn van éénzelfde hand. Naast een tweetalig en twee Latijnse tekstjes, heeft deze hand ook twee Middelnederlandse tekstjes opgeschreven. De pennenproeven van deze hand zijn meer uitgebreid onderzocht door Laurent Breeus-Loos en mezelf in een recente bijdrage in Spiegel der Letteren (Breeus-Loos en Van Eldere 2022, 257-270). Vooraleer de Middelnederlandse pennenproeven onder de loep worden genomen, is het interessant om te kijken naar de figuur die deze pennenproeven neerschreef.

Cartularium Cartularium
Afbeelding 2: Heverlee, Archief van de Abdij van Park, ‘Cartularium C’, IB. 7, f. 29r. © Godfried Croenen

De kopiist

De kopiist die de vijf pennenproeven heeft neergeschreven, kan op basis van zijn schriftkenmerken gesitueerd worden in het laatste kwart van de dertiende of in het begin van de veertiende eeuw. Bovendien heeft Godfried Croenen (projectleider Medieval Manuscripts in Flemish Collections) in de middeleeuwse cartularia van de Abdij van Park werk van hoogstwaarschijnlijk dezelfde hand ontdekt. Vermoedelijk is de kopiist verantwoordelijk voor het afschrijven van vier oorkonden van de abdij, uit 1290, 1292 en 1297 (Heverlee, Archief Abdij van Park, IB.7) (zie AFB. 2). Deze afschriften bewijzen niet alleen dat de kopiist inderdaad te situeren is aan het eind van de dertiende of het begin van de veertiende eeuw, ze doen bovendien vermoeden dat hij zelf een Premonstratenzerkanunnik was in de Abdij van Park. Het fragment met de pennenproeven is dus vermoedelijk ook afkomstig uit een handschrift dat oorspronkelijk uit de Abdij van Park stamt, waar het gediend kan hebben als dekblad.

Op het blad staan twee Middelnederlandse pennenproeven. Beide tekstjes kunnen ook teruggevonden worden in twee canonieke teksten uit de Middelnederlandse literatuur, namelijk uit het satirische dierenepos Van den vos Reynaerde, dat rond 1260 werd geschreven door de mysterieuze ‘Willem die Madocke maecte’, en de wereldkroniek op rijm Spiegel historiael, geschreven rond 1283-1288 door Jacob van Maerlant.

Fragmentarium F do1a ab park 20210823a 0027 VIII B20 120 jp2 max copy 2 Fragmentarium F do1a ab park 20210823a 0027 VIII B20 120 jp2 max copy 2
Afbeelding 3: Heverlee, Archief van de Abdij van Park, VIIIB20/120, de beschreven zijde van het fragment. © MMFC

Een pennenproef uit Van den vos Reynaerde?

De eerste pennenproef op het fragment leest:

[…]wille wachten hem dies

[…] heuet ende verlies

[…]r toe groet ongheval

[…] so welet al

In het hedendaags Nederlands (zonder rekening te houden met de besnoeiing van het fragment) klinkt dat als: “Wie er belangstelling voor heeft, moet het volgende beseffen / diegene die schade heeft en verlies / en groot ongeluk / op hem heeft iedereen het gemunt.”

Deze verzen zijn terug te vinden in Van den vos Reynaerde. Die tekst is overgeleverd in vijf handschriften, waarvan twee volledige tekstgetuigen: het Comburgse handschrift (c. 1400) en het Dyckse handschrift (c. 1375). Het verhaal vangt aan met een hofdag in het dierenrijk. Van heinde en verre zijn de dieren naar het hof van koning Nobel gekomen om zich te beklagen over de streken van Reynaert de vos. De koning stuurt Bruun de beer erop uit om de vos tot bij het hof te krijgen. Reynaert leidt Bruun echter snel om de tuin. Hij vertelt dat er honing zit in een opengespleten eik op het erf van de timmerman Lamfroit. Eenmaal ter plaatse steekt de beer zijn kop en voorpoten in de eik, waarop Reynaert de wiggen wegslaat. Bruun komt pijnlijk vast te zitten en beseft dat hij bedrogen is. Tot overmaat van ramp komen de woeste dorpelingen aangelopen. Hoewel Bruun zich nog net kan bevrijden, weten de dorpelingen hem in te sluiten en ranselen ze hem af. Net voor die passage staan in de Reynaert-handschriften de vier verzen die neergeschreven zijn op het fragment van de Abdij van Park.

Ook al maken de verzen in de Reynaert deel uit van het verhaal, ze vormen wel een geheel dat ook apart gefunctioneerd zou kunnen hebben, als rijmspreuk. Dat zijn kernachtige berijmde wijsheden, vaak met een didactische inhoud. Die inhoud kan variëren van praktische, profane adviezen tot religieus geïnspireerde lessen (Brinkman 1994, 240). Zowel inhoudelijk als vormelijk beantwoorden de verzen aan het profiel: ze geven een heldere les mee en de vorm, met zijn inleidende regel en versterkende opsomming (‘A ende B ende daer toe C’), helpt om die boodschap over te brengen. Zijn de verzen in de Reynaert dan überhaupt wel oorspronkelijk van de hand van Willem, of heeft die een rijmspreuk opgenomen in zijn tekst?

Een zoektocht doorheen Middelnederlandse rijmspreukverzamelingen levert voorlopig niets op. Interessant is dat André Bouwman (1991, 16) heeft opgemerkt dat de verzen in de Reynaert lijken teruggaan op een passage in de Oudfranse Roman de Renart (ca. 1160), de hoofdbron van de Reynaert: “Vos savez bien tuit corre sus: / celui qui ne se puet rescorre, / tuit li autre li corent seure” (ed. Roques 1948-1963, vs. 212-214). Het laatste vers van de Middelnederlandse spreuk is volgens Bouwman een “bijna woordelijke vertaling” van de Oudfranse verzen (1991, 16). De Middelnederlandse verzen lijken dus een vertaling door Willem, en bijgevolg geen bestaande rijmspreuk. Dat impliceert dat de pennenproef van de Park-kopiist getuigt van een vroege vorm van Reynaert-receptie. De pennenproef hoort met zijn datering aan het eind van de dertiende of het begin van de veertiende eeuw immers bij de vroegste tekstgetuigen van de Reynaert, namelijk bij de Latijnse Reynardus Vulpes (ca. 1275) en de dertiende-eeuwse fragmentarisch overgeleverde handschriften. Toch bewijst dit niet dat de Park-kopiist de verzen ook rechtstreeks uit de Reynaert haalde, en dat hij die tekst dus zelf heeft gelezen. Het is mogelijk dat Willems verzen ook als rijmspreuk buiten de Reynaert gingen circuleren.

Een pennenproef uit Spiegel historiael?

Fragmentarium F do1a ab park 20210823a 0027 VIII B20 120 jp2 max copy 3 Fragmentarium F do1a ab park 20210823a 0027 VIII B20 120 jp2 max copy 3
Afbeelding 4: Heverlee, Archief van de Abdij van Park, VIIIB20/120 (detail). Over de pennenproef zijn in rode inkt enkele Latijnse verzen geschreven. © MMFC

Een gelijkaardige argumentatie geldt voor de tweede pennenproef. Die is terug te vinden in de Spiegel historiael (1283-1288), Jacob van Maerlants wereldkroniek die grotendeels teruggaat op Vincent van Beauvais’ Speculum historiale (ca. 1264). De verzen zijn terug te vinden in de Eerste Partie, boek 2, kapittel 49. De Eerste Partie beschrijft de geschiedenis vanaf de schepping tot de dood van de Romeinse keizer Claudius in 54 n. Chr.. Kapittel 49 behandelt het verhaal van de gouden drievoet. Enkele vissers hadden dat tafeltje opgevist, maar er ontstond ruzie over wie de drievoet kreeg: de vissers of de kooplieden die de vangst al op voorhand hadden gekocht. Het orakel van Delphi oordeelde dat de tafel toebehoorde aan de meest wijze man, waarop de vissers het aan Thales gaven, één van de Zeven Wijzen te Athene. Thales, en ook de andere wijzen, vonden zichzelf echter niet wijs genoeg en gaven de drievoet telkens door. Uiteindelijk werd hij aan de god Apollo opgedragen, de enige die de drievoet waardig was. Na deze vertelling wordt er in de Spiegel per wijze een wijsheid opgesomd, waaronder een van Cleobolus van Lindus. Deze wijsheid vinden we (grotendeels) ook terug op het fragment van de Abdij van Park (zie AFB 4):

Segt Cleobolus de vroede

[…] hebben mere hoede

[…]ende niit alle da[ghe]

[…]

Een vertaling in hedendaags Nederlands (zonder rekening te houden met de besnoeiing van het fragment) is: ‘Cleobolus de wijze zei: / “Men moet meer op de hoede zijn / voor de afgunst van vrienden / dan voor de listen van vijanden”.’

Een vergelijking met het Speculum historiale toont dat Maerlant deze passage overnam van Vincent van Beauvais, wat impliceert dat de Middelnederlandse berijming naar alle waarschijnlijkheid van de hand van Maerlant is. Of de Park-kopiist Maerlants verzen rechtstreeks uit de tekst haalde, is opnieuw onzeker, want het is mogelijk dat de verzen buiten de Spiegel een eigen leven gingen leiden. Wel zijn de verzen voorlopig nog niet gevonden in rijmspreukverzamelingen, en de relatief korte tijdsafstand tussen de Spiegel (1283-1288) en de sporen die nog overblijven van de Park-kopiist, maakt rechtstreekse invloed niet onwaarschijnlijk. Hoe dan ook onderschrijft deze vondst nogmaals de snelle verspreiding van Maerlants Spiegel historiael (vgl. Biemans 1997).

Tot slot

Laurent Breeus-Loos en ik kwamen tot de conclusie dat de Middelnederlandse pennenproeven dus wel degelijk excerpten lijken uit Van den vos Reynaerde en Spiegel historiael. Of de Park-kopiist de Middelnederlandse verzen rechtstreeks uit de teksten haalde is niet zeker, want de mogelijkheid bestaat dat de verzen, buiten de teksten om, zelfstandig als rijmspreuken gingen circuleren. Dat neemt echter niet weg dat de pennenproeven van de Park-kopiist naar alle waarschijnlijkheid vroege receptiegetuigen zijn van twee belangrijke werken uit de Middelnederlandse literatuur.

Deze blogpost is gebaseerd op het artikel:

Breeus-Loos, Laurent en Van Eldere, Irene, “Vroege receptiesporen van Van den vos Reynaerde en Spiegel historiael op een onbekend fragment in de Abdij van Park (Heverlee, Archief Abdij van Park, VIIIB20/120)”, Spiegel der Letteren 64.3 (2022), 257-270.

Meer lezen

J.A.A.M. Biemans, Onsen Speghele Ystoriale in Vlaemsche. Codicologisch onderzoek naar de overlevering van de Spiegel historiael van Jacob van Maerlant, Philip Utenbroeke en Lodewijk van Velthem, met een beschrijving van de handschriften en fragmenten. 2dln. Leuven, 1997.

A. Bouwman, Reinaert en Renart. Het dierenepos Van den vos Reynaerde vergeleken met de Oudfranse Roman de Renart. Amsterdam, 1991

H. Brinkman, ‘Alder Wysheit Fondament, Profane ethiek in enige verzamelingen Middelnederlandse Rijmspreuken’, in: J. Reynaert (red.), Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam, 1994, 230-245.

M. Roques (ed.), Le Roman de Renart, Première Branche: Jugement de Renart, Siège de Maupertuis, Renart teinturier. Parijs, 1982.

© Irene van Eldere and Leiden Medievalists Blog, 2023. Unauthorised use and/or duplication of this material without express and written permission from this site’s author and/or owner is strictly prohibited. Excerpts and links may be used, provided that full and clear credit is given to Irene van Eldere and Leiden Medievalists Blog with appropriate and specific direction to the original content.